Vleermuis soorten

Uiterlijk

De gewone dwergvleermuis (Pipistrelllus pipistrellus) is een kleine vleermuis, met een gewicht van 3,5 – 8 gr en naar verhouding vrij lange, smalle vleugels, met een spanwijdte van 18 tot 24 cm. De gewone dwergvleermuis lijkt sterk op de ruige dwergvleermuis.

 

gewone dwergvleermuis

Biotoop en jachtgedrag

Gewone dwergvleermuizen jagen in gesloten tot halfopen landschap. Ze jagen relatief snel en wendbaar in een grillige vlucht met veel bochten en lussen en vliegen daarbij op enige afstand (1 tot 8 m) langs de vegetatie. Ze vliegen op een hoogte van gemiddeld 2 tot 5 m, maar soms op wel 15 m. Gewone dwergvleermuizen jagen in de beschutting van opgaande elementen in groene bebouwde omgeving, langs kanalen, vaarten, in tuinen en parken met vijvers, in lanen, tussen boomkruinen, boven open plekken in bos, langs de bosrand (vooral oude voedselrijke loofbossen), straatlantaarns, in en langs lanen, bomenrijen, singels, houtwallen en holle wegen. Omdat ze zo vroeg in de avond vliegen, worden ze wel eens gegrepen door een dag-predator, zoals een torenvalk. Waterpartijen en beschutte oevers zijn favoriet als jachtgebied. Ze vangen een breed spectrum aan veelal kleinere prooien uit de lucht en pakken dat wat voorhanden is. Ze eten voornamelijk muggen, dansmuggen, schietmotten, maar ook haften, gaasvliegen, nachtvlinders en soms ook kevers.

 Gewone dwergvleermuis forograaf Rene Janssen VLEN

Verblijfplaatsen

(Kraam)kolonies zijn in Nederland vooral in gebouwen, in spouwmuren, achter betimmering en daklijsten, of onder dakpannen gevonden. In Oost-Europa worden ze ook in bomen en grotten gevonden. De groepsgroottes lopen uiteen van enkele tientallen tot meer dan tweehonderd dieren. Gewone dwergvleermuizen zijn plaatstrouw, maar gebruiken meerdere verblijfplaatsen en verhuizen relatief vaak. Ze jagen hoofdzakelijk binnen en straal van 2-5 km van de verblijfplaats. Vliegroutes volgen zoveel mogelijk lijnvormige structuren.

In de bebouwde kom zijn de baltsvluchten van roepende mannetjes in hun territorium in de herfst gemakkelijk op te sporen. De paarverblijven in spleten in en om gebouwen zijn echter moeilijk te vinden. Vaak liggen er in een stad of dorp veel territoria in één bepaalde wijk. Uit het buitenland zijn ook paarverblijven uit nest- en vleermuiskasten en boomholtes bekend.

Gebouwen worden ook als winterverblijf gebruikt, waarbij vergelijkbare plaatsen als in de zomer benut worden. Systematisch zoeken naar winterslapende dieren is daardoor moeilijk. Overwinterende gewone dwergvleermuizen worden vooral bij toeval gevonden in spouwmuren, onder dakpannen, achter betimmering en daklijsten. Daarnaast zijn ze ook in spleten in de muur van kerktorens, en in spleten in grotten, groeves, betonnen bruggen en parkeergarages en dergelijke gevonden. Ze worden als solitaire overwinteraar, maar vaak ook in grote groepen waargenomen. Soms worden grote clusters gevormd, waarin tot enkele honderden dieren bijeen kunnen hangen. Er is geen duidelijke winterslaapperiode aan te geven. Het zijn, in de relatief milde Nederlandse winters, geen stabiele slapers. Bij mild weer zijn ze vaak wakker en gaan regelmatig op jacht. Ze kiezen temperatuurgevoelige winterslaapplaatsen. Bij vorst zoeken ze vaak verwarmde huizen op.

In het westen van Europa is de gewone dwergvleermuis hoofdzakelijk een standvleermuis. Ze overwinteren meestal op niet meer dan 25 km van het zomergebied. In het koudere klimaat van Europees en Centraal Rusland worden wel grotere afstanden (tot 1100 km) afgelegd.

 

Verspreiding

De Gewone dwergvleermuis is in Nederland de meest algemene soort. Hij kan vrijwel overal in Nederland aangetroffen worden.

 

verspreidingsatlas.nl

Gewone dwergvleermuis

Europese verspreiding

Pp

Geluid

Jachtvlucht: in gesloten omgeving korte FM-qcf-pulsen, waarvan de piekfrequentie in het qcf-deel tussen 45 en 50 kHz ligt. In open terrein worden langere fm-QCF-pulsen gebruikt, waarbij de piekfrequentie in het QCF-deel tussen 42 en 45 kHz ligt. De baltsroep daalt vaak in frequentie (zie figuur).

 pp

pp3

Sociale geluiden: 

 

jagende gewone dwerg:

Gewone en ruige dwerg tesamen:

 

De Noordse vleermuis heeft een erg lange vacht. De bovenzijde is donkerbruin, met hier en daar een goudkleurige haarpunten. De oren zijn kort, zonder anti tragus. De snuit, oren en vleugels zijn zwartbruin van kleur.

Verspreiding

De noordse vleermuis is een dwaalgast in Nederland

verspreidingsatlas.nl

Noordse vleermuis

 

Uiterlijk

De laatvlieger (Eptesicus serotinus) is een van de grootste vleermuizen van Nederland. De laatvlieger is te herkennen aan zijn tweekleurige vacht: koffiebruin op de rug en koffie-met-melk-bruin op de buik. Kenmerkend is ook zijn forse formaat. Het gewicht is zo'n 15-35 gram. De vleugels zijn relatief lang en breed met een spanwijdte van 32-38 cm. Gezicht, oren en vlieghuid zijn zwartbruin. De oren zijn relatief klein, meer lang dan breed, met vijf opvallende dwarsplooien. De tragus is donker, korter dan de helft van de oorlengte, stomp en licht naar binnen gebogen.
De laatvlieger kreeg zijn naam omdat hij 's avonds later uitvliegt dan een andere grote vleermuis: de rosse vleermuis. De rosse vleermuis werd vroeger ook wel de vroegvlieger genoemd. De laatvlieger heeft bredere vleugels en vliegt rustiger dan de rosse vleermuis. Kenmerkend zijn de relatief trage vleugelslag en de langzame vlucht in lange banen met wijde bochten en plotselinge uitvallen. Bij de laatvlieger zijn de laatste één tot twee staartwervels vrij waardoor de staart 4 á 5 mm buiten de staartvlieghuid steekt. Een ander verschil met de rosse vleermuis is dat de laatvlieger een echte gebouwenbewoner is en de rosse vleermuis een boombewoner.

 laatvl2c-2.jpg

Biotoop en jachtgedrag

De laatvlieger jaagt boven open tot halfopen landschap, vooral in de beschutting van opgaande elementen zoals bosranden, heggen en lanen. Hij vliegt vaak op 5 - 10 m. hoogte, maar soms ook wel hoger tussen de boomtoppen. De laatvlieger vliegt meestal op enige afstand van de vegetatie boven (vochtige) graslanden en weilanden, langs kanalen en vaarten, in tuinen en in parken met vijvers. Bij windstil weer wordt het open gebied belangrijker. In dorpen en aan de rand van steden kan men in de schemering laatvliegers rond lantaarnpalen, in tuinen en in parken zien jagen. Soms jagen ze in groepjes.
Laatvliegers vangen insecten hoofdzakelijk uit de lucht, maar pakken soms ook prooien van bladeren of van de grond. Ze vangen voornamelijk grotere soorten nachtvlinders, kevers en muggen.

  

Verspreiding

De laatvlieger komt in Nederland vrij algemeen voor. Het is de enige vleermuissoort die regelmatig op de meeste waddeneilanden wordt waargenomen, al is Texel het enige waddeneiland waar een kolonie laatvliegers is gevonden.

verspreidingsatlas.nl

Laatvlieger

Europese verspreiding

Es

Verblijfplaatsen

Kraamkolonies komen voorzover bekend alleen in gebouwen voor. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen of onder het lood rondom de schoorsteen. Soms worden ze ook op zolders aangetroffen. Ze zijn regelmatig slachtoffer van spouwmuur na-isolatie. Laatvliegers accepteren soms een alternatieve verblijfplaats (bv een kast), ter vervanging van hun oorspronkelijke plek (ref:5 Succesvolle mitigatie van kraamkolonie Laatvlieger - Rudmer Zwerver). Echter grote zorg is nodig bij toepassing van kasten, omdat deze nog niet voldoende bewezen succesvol zijn (meer over dit onderwerp).In vleermuiskasten worden laatvliegers zelden aangetroffen. Solitaire mannetjes worden soms achter vensterluiken gevonden. In de paartijd (september-oktober) worden vergelijkbare verblijven gebruikt. Er worden dan ook kleine groepjes laatvliegers op plaatsen gevonden waar ze in de zomer niet zaten. De (kraam)groepen bestaan meestal uit enkele tientallen en zelden uit meer dan 150 dieren. Laatvliegers bewonen een netwerk van verschillende huizen die op een afstand van hooguit enkele honderden meters van elkaar liggen. Ze verhuizen soms wel, maar zijn in principe erg plaats- en gebiedstrouw. Soms wordt één huis jaar na jaar als zomer- en winterverblijf gebruikt. De jachtgebieden liggen in een straal van 1 tot 5 km (zelden meer) rondom de kolonie. Vliegroutes volgen waar mogelijk lijnvormige structuren, maar laatvliegers vliegen bij gunstige weersomstandigheden ook wel grote afstanden door open gebied.

In de winter zoeken laatvliegers nauwe en relatief droge plaatsen op zoals spouwmuren, spleten en scheuren in zolders, oude kelders en soms ook kieren dicht bij de ingang van grotten.
Omdat ze vaak diep weggekropen zijn is de kans dat ze op dergelijke plekken ontdekt worden relatief klein. Over de winterslaapstrategie is weinig bekend. Ze zijn van november tot maart/april vrijwel uit ons blikveld verdwenen. De laatvlieger geldt als een standvleermuis, die zich verplaatst over enkele kilometers, tot hooguit 45 km.

kolonie laatvliegers yves adams

 

Geluid

Jachtvlucht: FM-QCF pulsen van 60-25 kHz met een pulsduur van 13 ms. In open ruimte fm-QCF-pulsen van 27-25 kHz. Hoogste geluidsterkte bij 25 kHz. Pulsreeks van 150 ms (ca 6,7 pulsen/sec.). Reikwijdte 20-50 m. 

 Es

Es2

Es3

 

De grote rosse vleermuis (Nyctalus lasiopterus) is de grootste vleermuis van het Europese continent. Hij is nauw verwant aan de rosse vleermuis (Nyctalus noctula), maar is flink wat groter. De grote rosse vleermuis is een zeldzame soort, die niet vaak wordt waargenomen in zijn verspreidingsgebied.

Uiterlijk

De grote rosse vleermuis kan 84 tot 104 millimeter lang worden, met een spanwijdte van 410 tot 460 millimeter en een gewicht van 41 tot 76 gram. De staart wordt 55 tot 65 millimeter lang. De lengte is het duidelijkste verschil tussen deze soort en de kleinere rosse vleermuis, die een spanwijdte heeft van 320 tot 450 millimeter. De grote rosse vleermuis heeft verder een iets breder oor, en zijn vacht is meestal donkerder roodbruin.

De grote rosse vleermuis heeft een geluidsfrequentie van 25 tot 65 kHz.

Verspreiding en leefgebied

Net als andere vleermuizen van het geslacht Nyctalus omt de grote rosse vleermuis vooral voor in bossen. De grote rosse vleermuis heeft een voorkeur voor loofwoud. Hij verblijft meestal in een rotsspleet of een boomholte. Zijn zomerverblijven en kraamkamers deelt hij soms met andere vleermuizen als de rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en gewone dwergvleermuis. De grote rosse vleermuis eet soms migrerende vogels.

De grote rosse vleermuis komt voor van Portugal en West-Frankrijk, zuidwaarts via de Alpen (tot 1923 meter hoogte) tot Griekenland en in Oost-Europa noordelijk tot Slowakije en Wit-Rusland en oostelijk tot Oekraïne en zuidelijk Rusland. Ook kan hij aangetroffen worden van Marokko tot Libië en van Iran tot Kazachstan. In België werd hij enkele keren waargenomen, in Nederland slechts één keer.Nergens is de soort algemeen, en zijn verspreiding is alleen bekend van sporadische waarnemingen. De vleermuizen uit het noorden van het verspreidingsgebied migreren in de herfst naar het zuidoosten.

Voortplanting

Van deze soort zijn geboortes waargenomen van eind juni tot eind juli. De kraamkolonie van de grote rosse vleermuis kan gemiddeld 10 vrouwtjes bevatten, en wordt vaak gedeeld met andere vleermuissoorten. De kraamkolonie bevindt zich in een rotsspleet. Hier krijgt de vleermuis één tot twee jongen van 5 tot 7 gram. Na 40 dagen hebben de jongen een vacht en kunnen ze vliegen. Na één jaar zijn de jongen geslachtsrijp.

Uiterlijk

De bosvleermuis (Nyctalus leisleri) lijkt op een kleine versie van de rosse vleermuis. Het gewicht bedraagt 13 tot 20 gram en de spanwijdte van de vleugels meet 26 tot 32 centimeter. De vachtkleur van de bosvleermuis is donker, vaak veel donkerder dan de rossige vacht van de rosse vleermuis. De buikvacht is soms iets lichter dan de rugvacht. De bosvleermuis kan het best worden onderscheiden van de rosse vleermuis aan de hand van de lengte van de onderarm (bosvleermuis 39-46,4 mm - rosse vleermuis 48-58 mm).

Bosvleermuizen zijn vaak goed te determineren aan de hand van het echolocatiegeluid. Op de detector klinkt deze soort op de piekfrequentie van +/- 28 kHz als een reeks zeer krachtige, toonrijke en kwetterende pulsen.

bosvleermuis frontaal rene janssen copy 1

Verspreiding

In Nederland is de bosvleermuis een zeldzame verschijning. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (kleine) populaties van deze soort in Nederland gedurende langere tijd. Zowel zicht- als detectorwaarnemingen van bosvleermuizen worden incidenteel gedaan, voornamelijk in het oosten en zuiden van het land. Tweemaal werd er in ons land een kraamkolonie bosvleermuizen aangetroffen, in 1981 nabij Mook en in 1986 in het Imstenraderbos bij Heerlen. Op beide locaties is nadien intensief gezocht, maar er zijn geen kraamkolonies meer aangetroffen en zelfs geen jagende bosvleermuizen meer gehoord. In 2004 werd boven de Millingerwaard weer een jagende bosvleermuis gehoord, en in 2006 werden er enkele gevangen in de buurt van Nijmegen. De soort blijkt met een batdetector er lastig met zekerheid te determineren en daardoor te vinden. Door de komst van mistnetonderzoek worden steeds meer waarnemingen gedaan en ook meer verblijven gevonden, zoals op de Veluwe, in Twente en in Limburg.

verspreidingsatlas.nl

Bosvleermuis

 

  Biotoop en jachtgedrag

Bosvleermuizen jagen langs bosranden, boven boomkronen, op open plekken in het bos, in parkachtige omgeving, boven waterpartijen en soms rond lantarenpalen. De vlieghoogte is duidelijk lager dan die van de rosse vleermuis, namelijk zo'n 10 tot 15 meter. Bosvleermuizen jagen op verschillende groepen en maten insecten: kleine muggen, langpootmuggen, vliegen, nachtvlinders, schietmotten, kevers en gaasvliegen.

  

Verblijfplaatsen

Kolonies van bosvleermuizen worden zowel in huizen als in bomen aangetroffen. De grootte van een kolonie varieert van enkele tot soms honderden dieren. De twee uit Nederland bekende kolonies bevonden zich beiden in bomen. In Nederland is enkele malen een solitair dier in een gebouw gevonden. Bosvleermuizen worden ook aangetroffen in vleermuiskasten.
Er is weinig bekend over het gedrag van bosvleermuizen in de winter, want ze worden dan niet veel waargenomen. De beschikbare waarnemingen komen van buiten Nederland en betreffen winterslaapplaatsen in zowel bomen, gebouwen als ondergrondse winterverblijven.

 

 

Geluid

FM-QCF pulsen van 60-25 kHz met een pulsduur van 10 ms en een piekfrequentie rondom 28 kHz. Een FM-QCF-puls wordt gevolgd door een fm-QCF puls van 30-23 kHz met een pulsduur van 14 ms en een piekfrequentie van 25 kHz. Klik hier om het geluid van een bosvleermuis te beluisteren.

 

Uiterlijk

De rosse vleermuis (Nyctalus noctula) is een van de grootste vleermuissoorten van West-Europa, met een gewicht van rond de dertig gram en een spanwijdte van 32-40 cm. De naam houdt verband met de kleur van de vacht, die roodbruin (rossig) is. De vrijwel eenkleurige, korte en dichte haren geven dit dier een fluweelachtig glanzend aanzien. De oren zijn kort en rond en het lichaam is compact, torpedoachtig van vorm. Samen met de beharing onderop de vleugels zorgt dit voor een gestroomlijnde vorm en dus een snelle vlucht.
De rosse vleermuis kan verward worden met twee nauw verwante soorten, namelijk de bosvleermuis en de grote rosse vleermuis. De bosvleermuis is kleiner, donkerder en duidelijker tweekleurig. Het onderscheid is het best te maken aan de onderarmlengte (rosse vleermuis 48-58 mm - bosvleermuis 39-46,4 mm). De grote rosse vleermuis is duidelijker groter dan de rosse vleermuis (onderarmlengte 63-69 mm).

3nyctalus-2.jpg

 

Biotoop en jachtgedrag

De vlucht van de rosse vleermuis doet enigszins denken aan die van de gierzwaluw: hoog en snel. Het zijn grote vleermuizen met een snelle vlucht met plotse richtingsveranderingen en diepe duikvluchten. De vleugels zijn lang en smal, in tegenstelling tot de langzaam vliegende maar even grote laatvlieger.

 

De afstand tussen dagrustplaats en jachtgebied wordt in de regel in een snelle rechte vlucht afgelegd, op een hoogte van honderd meter of meer. Jachtplaatsen liggen meestal in open terrein, waar met snelle duiken op insecten gejaagd wordt. De rosse vleermuis jaagt vooral boven water en moerassige gebieden en jaagt ook wel bij straatverlichting. De prooien bestaan vaak uit grote kevers en nachtvlinders, maar ook wel uit kleine, in zwermen vliegende dansmuggen. Jachtperioden liggen vooral in de avond- en ochtendschemering, en duren ongeveer een uur. Tussentijds keren de dieren terug naar hun verblijfplaatsen.
In Midden-Europa staat de rosse vleermuis bekend als een trekkende soort. In het noorden van Duitsland worden in de zomer kraamkolonies gevonden, maar zijn in de winter geen of weinig dieren aanwezig. In Zwitserland zijn geen kraamkolonies bekend, en verschijnen in het najaar grote aantallen vrouwtjes. Met behulp van ringonderzoek zijn in het verleden ook in Nederland waarnemingen gedaan die wijzen op trek. Anderzijds zijn er gebieden waar tijdens alle seizoenen rosse vleermuizen gevonden kunnen worden, zodat onduidelijk is of ook 'onze' rosse vleermuizen trekken.

  

Verspreiding

De rosse vleermuis komt in een groot deel van Europa voor en ontbreekt alleen in het noorden van Zweden en in het grootste deel van Noorwegen en Finland. Kraamkolonies zijn hoofdzakelijk bekend uit laaggelegen gebieden in Noord-Duitsland en Nederland. Ons land is dan ook van groot belang voor deze soort. Over de periode 1986-1993 werd de populatie rosse vleermuizen in Nederland geschat op 6000-8000 dieren. In Noord-Brabant zijn er in recente tijd aanwijzingen gevonden voor een toename.

  boomrosse-2.jpg

verspreidingsatlas.nl

Rosse vleermuis

Europese verspreiding

Nn

 

Verblijfplaatsen

De rosse vleermuis is in West-Europa een uitgesproken boombewonende soort. Zowel solitaire mannetjes, groepen vrouwtjes met jongen, als dieren in winterslaap gebruiken boomholten als onderkomen. Doordat de rosse vleermuis tamelijk luidruchtig is, en de geluiden ook zonder hulpmiddelen vaak goed te horen zijn, zijn de verblijfplaatsen relatief makkelijk te vinden. Zodoende is het gebruik van boomholten door de rosse vleermuis ook al lange tijd bekend.

Geluid

 Rosse vleermuizen houden ervan om twee types roepen af te wisselen. De eerste is een lange roep waar de toon bijna dezelfde blijft, rond 20 kHz. Het tweede type is een gemengde roep waar de vleermuis aan het begin de toon doet dalen van hoog naar laag en tenslotte de laagste toon nog even vasthoudt. Bij het tweede type eindigt de roep rond 25 kHz. Op 20 kHz van een heterodyne detector klinkt het geluid als 'twiet-tjok-twiet-tjok.

Nn

Nn2

NnocM00088

rosse vleermuis hoog in de lucht: 

 

 

 

geluiden van rosse vleermuis in een boom:

 

Uiterlijk

De Vale vleermuis (Myotis myotis) is een van de grootste soorten van Nederland. Het gewicht is 28-40 gram, de spanwijdte 350-430 mm en de onderarmlengte 54-68 mm. De snuit is kort en breed, de oren zijn lang en hebben aan de buitenrand 7 of 8 dwarsplooien. De binnenrand van het oor is naar buiten gebogen. De tragus is aan de basis breed en reikt bijna tot de helft van het oor. De vacht is dik en kort, de rugzijde licht grijsbruin en de buikzijde witgrijs. Jonge dieren zijn donkerder. De vleugels zijn breed met smalle vleugeltoppen, dat stel hem in staat om zowel snel te vliegen als zeer wendbaar te zijn. Het spoorbeen reikt tot de helft van de lengte van de staartvlieghuid.

groep vale

  

Biotoop en jachtgedrag

De Vale vleermuis is een warmteminnende soort, die vooral voorkomt in open lichtbebost gebied (met een voorkeur voor korte of afwezige bodemvegetatie). Hij vliegt 20-30 minuten na zonsondergang uit en begeeft zich via vaste vliegroutes naar zijn jachtgebied. Verder jaagt hij ook in parken en boven velden, weilanden en pas gemaaide hoorlanden, ook bij bebouwing. In het noorden van het leefgebied komen ze vooral voor rond gebouwen. De kraamkolonies bevinden zich meestal in gebouwen, als zolders en kerktorens met een stabiele temperatuur van 30 graden, maar in het zuiden ook in grotten. De kraamkolonies kunnen bestaan uit honderden, soms duizenden dieren. De groep kan gezamelijk de tempeatuur in een verblijf 'stabiliseren'. 

Ze vliegen rustig en meestal laag (5-10 meter) bij de grond. Hij jaagt voornamelijk op de grond op grotere insecten. Soms worden mestkevers, meikevers en motten in de lucht gevangen, maar kevers, spinnen, sprinkhanen en krekels worden over het algemeen op de grond gevangen en opgegeten. Het basis voedsel bestaat uit loopkevers, daarnaast zijn worden veel andere soorten prooien, relatief veel langpootmuggen en meikevers. Net als bij alle vleermuizen bestaan er grote seizoenale verschillen in het dieet.

  

Verspreiding

De vale vleermuis komt in geheel Europa voor, behalve op de Britse eilanden, in de Baltische staten en in Scandinavië. Plaatselijk is deze soort de algemeenste vleermuis, met kolonies van duizenden dieren. Tussen 1950 en 1970 zijn de aantallen bijna overal sterk teruggelopen en nadien gestabiliseerd. Plaatselijk neemt de soort weer licht in aantallen toe. In Nederland wordt hij vooral in Zuid-Limburg in winterslaap aangetroffen, met sporadische waarnemingen in Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland.

verspreidingsatlas.nl

Vale vleermuis

Europese verspreiding

 MM


Verblijfplaatsen

Dit is een warmteminnende soort. In het noorden van het verspreidingsgebied bewoont hij gebouwen, in het zuiden grotten. Kraamverblijven bevinden zich in het noorden op warme (kerk)zolders en in het zuiden in grotten en groeven. Solitaire dieren bewonen ook vogel- en vleermuiskasten en boomholten. Winterverblijven bevinden zich in grotten, groeven en kelders. In de winter vormen de dieren vaak grote groepen. De afstand tussen zomer- en winterverblijven kan enkele honderden km bedragen.

MM rollin verlinde 

 Geluid

Zijn sonar heeft een piekfrequentie van ongeveer 35 kHz, met een duur tussen de 1-2 en 5-14 ms (afhankelijk van het habitat).

MM