Vleermuis soorten
Watervleermuis
Uiterlijk
De watervleermuis (Myotis daubentoni) is een grote vleermuis, met een gewicht van 8-17 gram en lange, relatief brede vleugels met een spanwijdte van 20 tot 30 cm. De buikvacht is grijswit met een donkere ondervacht en steekt duidelijk af tegen de middel- tot donkerbruingrijze rugvacht. De snuit is bruin met - in verhouding tot andere Myotis-soorten - vrij grote neusknobbels. Net als de meervleermuis heeft de watervleermuis opvallend grote voeten die hij gebruikt om insecten van het wateroppervlak te scheppen.
Verspreiding
De watervleermuis is een boombewonende soort van half open tot gesloten, waterrijk en bosrijk landschap. Grotere dichtheden worden vooral daar gevonden waar zowel beschut water als ouder bos of oudere bomen aanwezig zijn. De verspreiding toont een duidelijke binding met de oudere bossen in de duinen in het westen van Nederland, en de bossen op de hogere zandgronden en het krijtlandschap in het oosten en zuiden van Nederland. Desondanks komt de soort ook voor in het laagland op plaatsen waar oudere bossen of parken aanwezig zijn. In het noordwestelijke laagland worden in bosarme omgeving soms kleine groepen op zolders gevonden.
Foerageergebieden
De watervleermuis jaagt vlak boven het wateroppervlak van beschutte waterpartijen, of aan de beschutte kant van vijvers in landgoederen en parken, kasteel en visvijvers, smalle vaarten, langzaam stromende rivieren en beken. Bij windstil weer wordt de beschutting minder belangrijk. De watervleermuis kan ook boven land jagen, relatief laag boven bospaden of beschutte open plekken in het bos, of hoger tussen de boomkronen. De homerange varieert afhankelijk van de ligging van de kolonies ten opzichte van het jachtgebied van enkele tot meer dan 10 kilometer. Watervleermuizen vliegen altijd in het donker, maar om onbekende redenen worden ze soms ook overdag waargenomen.
Europese verspreidinig
Zomerverblijfplaatsen
De (kraam)groepen in de zomer zijn vooral bekend van spleten en gaten in holle bomen, maar worden soms ook op kerkzolders, in vleermuiskasten, bunkers en oude forten gevonden. Een verwante groep vrouwtjes, de kraamgroep, bewoont een netwerk van bomen waarbinnen individuen en groepen veel verhuizen. Al nadat de jongen enkele dagen oud zijn worden deze door de vrouwtjes meegenomen naar andere verblijfplaatsen. (Kraam)kolonies variëren van enkele tientallen tot meer dan honderd dieren. Leefgebieden van naburige groepen kunnen gedeeltelijk overlappen zonder dat er noemenswaardige uitwisseling tussen die groepen plaatsvindt.
Paarverblijfplaatsen
De paring vindt zover bekend in de winterverblijven en tijdens het najaarszwermen plaats. In de herfst (vanaf half augustus) en in het voorjaar (half maart) worden winterverblijven gebruikt als „zwermlocatie‟. Tijdens deze fasen kunnen grote zwermen jonge mannetjes, maar ook gemengde groepen van vrouwtjes en adulte mannetjes bij de ingangen en in de verblijven worden waargenomen.
Winterverblijfplaatsen
Als winterverblijf gebruiken ze voornamelijk ondergrondse objecten, zoals grotten, kalksteengroeven, oude steenfabrieken, bunkers, forten, vestingwerken, ijskelders en (kasteel)kelders. Daarnaast worden ook overwinterende dieren gevonden in overkluizingen en oude rioolsystemen, kerktorens en in boomholten. De winterslaapstrategie is die van de stabiele slaper, van september/oktober tot maart/april, maar soms worden de dieren voor een korte periode wakker.
Migratie
De watervleermuis is een “standvleermuis” tot middellange-afstandstrekker. Er zijn terugmeldingen van geringde dieren van 10 tot 175 km bekend.
Geluid
FM geluiden 3 – 7 ms lang met een frequentie die start op 55 – 95 kHz en eindigd op 27 – 32 kHz. Duur van het signaal hangt erg af van het habitat type (open habitat soms 4-8 ms)
Kleine en grote hoefijzerneus
Uiterlijk
De Grote hoefijzerneus is de grootste in Europa voorkomende soort van de familie van de hoefijzerneuzen (Rhinolophidae). De kleine hoefijzerneus is de kleinste
De hoefijzerneuzen danken hun naam aan het hoefijzervormig aanhangsel op hun neus. Hoefijzerneuzen zenden hun echolocatiegeluiden niet uit via hun mond maar via de neus. Het hoefijzervormig aanhangsel op de neus dient daarbij om de geluiden te bundelen.
Biotoop en jachtgedrag
Door zijn brede vleugels is de Grote hoefijzerneus een zeer behendige vlieger die vooral in oude bossen met wat weilandjes jaagt. Hij kan zowel insecten uit de lucht pakken als van bladeren en van de grond. Soms jaagt de Grote hoefijzerneus ook vanaf een vaste hangplaats van waaraf voorbij vliegende insecten worden 'overvallen' en pas op de hangplaats worden opgegeten. Grote insecten (bijv. kevers en nachtvlinders) staan op het menu.
Verblijfplaatsen
In de zomer zitten Grote hoefijzerneuzen graag op warme zolders (bijvoorbeeld kerkzolders) en in grotten. Ze overwinteren vooral in grotten met een hoge luchtvochtigheid en een vrij hoge temperatuur (tot 11°C). De Grote hoefijzerneus hangt op zolders en in grotten op de manier waarvan veel mensen denken dat alle vleermuizen dat doen: ondersteboven met de voeten aan het plafond en met de vleugels om zich heen geslagen.
Geluid
Lange, aanhoudende constante frequentie (CF) van 105-117 kHz, met aan het begin een kort, opgaand fm-deel en aan het eind een kort neergaand fm-deel. Pulsduur lang, tot meer dan 50 ms. Heeft overlapping met de frequenties van de Paarse hoefijzerneus en Mehely's hoefijzerneus.
Mopsvleermuis
Uiterlijk
De Mopsvleermuis (Barbastella barbastellus) is een middelgrote soort; het gewicht bedraagt 6-14 gram, de spanwijdte 260-290 mm en de onderarmlengte 36-43 mm. De snuit is gedrongen; de neusopeningen zijn naar voren gericht, de oorschelpen breed en de oorranden aan de basis met elkaar vergroeid. De buitenrand van het oor heeft in het midden een opvallend uitsteeksel. De tragus is driehoekig en heeft een lang uitlopende punt. De mondopening is smal. De vacht is lang, de rug is zwartbruin met witte of gelige punten, de buik donkergrijs. De vleugels zijn smal en lang. Het spoorbeen reikt tot de helft van de lengte van de staartvlieghuid en heeft een smalle spoorlob met een uitsteeksel.
Biotoop en jachtgedrag
De Mopsvleermuis komt voor in bosrijke streken in (voor)gebergten. Hij vliegt in de vroege schemering uit. De vlucht is snel en behendig; hij jaagt dicht boven boomkruinen, langs bosranden en tuinen, en voedt zich vooral met kleine vlinders. Blijkbaar is de Mopsvleermuis gespecialiseerd in het vangen van geluidsgevoelige prooien.
'
Verspreiding
In Europa komt de Mopsvleermuis tot de 60e breedtegraad voor, maar nergens in grote aantallen. In Nederland en België wordt hij slechts zelden aangetroffen.
Verblijfplaatsen
De zomerverblijven bevinden zich in spleten van gebouwen, achter vensterluiken en in boomholten. De vrouwtjes vormen groepen van 10-20 dieren en zijn trouw aan hun vaste kolonieplaatsen. 's Winters verblijft de Mopsvleermuis in grotten, groeven, kelders, bunkers e.d. In zulke verblijven is hij vaak dicht bij de ingang aan te treffen. Hij overwintert zowel vrij hangend aan het plafond als in nauwe spleten. In grote winterverblijven bevinden zich soms meer dan 1000 dieren. De afstand tussen zomer- en winterverblijf is kort.
Tweekleurige vleermuis
Uiterlijk
De Tweekleurige vleermuis (Vespertilio murinus) is met zijn spanwijdte van 27 tot 31 cm een middelgrote vleermuis. De kleurtekening van de tweekleurige vleermuis is in vergelijking met de andere Nederlandse vleermuizen erg opvallend. De vacht is op de rug donker- tot zwartbruin, met zilverkleurige haarpunten. De buik is licht beigewit tot wit en heeft een donkere ondervacht. Rond de schouders heeft de Tweekleurige vleermuis vaak een donkere band. De snuit, oren en vleugels zijn zwartbruin.
Biotoop en jachtgedrag
Het jachtgedrag van de Tweekleurige vleermuis lijkt op dat van de laatvlieger en de rosse vleermuis. Hij jaagt voornamelijk in rechtlijnige vlucht of in grote cirkels op vijf tot veertig meter hoogte.
Verspreiding
De Tweekleurige vleermuis is een zeldzame verschijning in Nederland. Pas in 1977 werd in Nederland voor het eerst een Tweekleurige vleermuis gevonden. Van 1984 tot 1998 zijn vrijwel ieder jaar één of enkele aangetroffen. Deze waarnemingen betroffen voornamelijk volwassen dieren die in het najaar en winter in de buurt van de kust werden gevonden. Bij al deze vondsten in Nederland leek het vooral te gaan om afgedwaalde exemplaren en werd de Tweekleurige vleermuis nog niet echt als een in Nederland verblijvende vleermuis gezien.
Dat veranderde toen in 1998 in de wijk Maarssenbroek in Utrecht een kraamkolonie tweekleurige vleermuizen werd gevonden. Deze kolonie is tot nu nog de enige bekende kraamkolonie van deze soort in Nederland. In 2002 werd er in de buurt van Groningen een kolonie gevonden met 24 uitvliegers, maar er kon niet worden vastgesteld of het een kraamkolonie betreft.
Daarnaast worden er de laatste jaren in het najaar en de winter in de gebieden langs de kust een langzaam groeiend aantal Tweekleurige vleermuizen gevonden.
Verblijfplaatsen
In de zomer is de Tweekleurige vleermuis een bewoner van kieren en spleten in rotsen in bosachtig berglandschap en steppegebieden. In vlakke gebieden verblijft deze soort echter ook in muurspleten en zolderruimten van hoge gebouwen. Als winterslaapplaats worden grotten, kelders maar ook spleten in hoge gebouwen gebruikt.
In de herfst (paarseizoen) zijn Tweekleurige vleermuizen in Zweden en Denemarken in grote aantallen in grote steden rond hoge gebouwen aanwezig. De mannetjes voeren dan in hun territorium baltsvluchten uit om vrouwtjes te lokken. Tot nu werd er maar één keer een baltsende Tweekleurige vleermuis in Nederland aangetroffen.
De Tweekleurige vleermuizen die in het najaar en winter sporadisch in vooral de steden in kustgebieden in Nederland worden gevonden zijn waarschijnlijk dieren die op doortrek zijn (zie het zwarte stipje naast het raam). Van Tweekleurige vleermuizen is bekend dat zij over grote afstanden trekken.
Geluid
Sociaal geluid:
Grijze grootoorvleermuis
Uiterlijk
De grijze grootoorvleermuis (Plecotus austriacus) is een middelgrote vleermuis met opvallend lange oren. De spanwijdte meet 25-30 cm. Een grijze grootoorvleermuis weegt 7-14 gram en heeft een grijze vachtkleur, met een vrij sterk contrast tussen de lichte buik en de donkere rug. De kop heeft een erg donker, bijna zwart 'masker' over de ogen. We kunnen deze soort makkelijk verwarren met de gewone of bruine grootoorvleermuis. Zie hieronder voor de belangrijkste verschillen.
Biotoop en jachtgedrag
De grijze grootoorvleermuis lijkt sterk aan menselijke nederzettingen gebonden. Dit in tegenstelling tot de gewone grootoorvleermuis, die meer biotooptypen benut. De soort is in Nederland alleen in gebouwen aangetroffen, maar dat kan ook te maken hebben met het feit dat we geen andere verblijfplaatsen kennen of dat we deze niet kunnen inspecteren. Waar de grijze grootoorvleermuis bij voorkeur jaagt is niet goed bekend. Vanwege de zachte sonar is het een moeilijke soort om met de batdetector op te sporen; bovendien is de sonar niet te onderscheiden van die van de bruine grootoorvleermuis. De grijze grootoorvleermuis jaagt op verschillende manieren: in meer open gebieden met een golvende vlucht, vaak dicht bij de grond; in boomkronen met een vrijwel loodrechte vlucht omhoog; in gebouwen vaak biddend op prooien. De jacht wordt regelmatig onderbroken voor rust-, poets- of eetpauzes in gebouwen. Net als de gewone grootoorvleermuis eet de grijze grootoorvleermuis veel grotere insecten zoals nachtvlinders. Deze spoort hij op aan de hand van de geluiden die deze insecten zelf maken (vandaar de grote oren) en plukt hij uit de vegetatie. Het opeten ervan is een klus die hangend moet gebeuren. De grijze grootoorvleermuis verplaatst zich van de ene naar de andere foerageerplek met een rechte, snelle vlucht op een hoogte van maximaal circa tien meter. Bij regen blijft hij binnen en foerageert daar dan ook.
Verspreiding
In Nederland is de grijze grootoorvleermuis alleen ten zuiden van de grote rivieren bekend. Er zijn oude waarnemingen uit de Betuwe, maar ondanks een inmiddels hervat kerkzolderonderzoek in dat gebied hebben is hij daar nog niet aangetroffen. In 1995 is -als uitzondering- een vrouwtje in Bovenkarspel in Noord-Holland aangetroffen. Dit was naar alle waarschijnlijkheid een geval van 'versleping'; we vermoeden dat dit dier is meegelift uit Oost- of Midden-Europa met een groente- of fruittransport van of naar de veiling in die plaats.
In Limburg is de verspreiding goed bekend. Daar vinden we hem op een aantal kerkzolders. In het totaal zijn er 3 (kraam)kolonies bekend in deze provincie. Recente inventarisaties in Zeeuws-Vlaanderen hebben slechts een enkele waarneming van de grijze grootoorvleermuis opgeleverd. We schatten dat de totale Nederlandse populatie ergens tussen de 25 en 100 dieren telt. Wanneer er meer uit Noord-Brabant bekend wordt, kunnen deze aantallen hoger komen te liggen.
Onderscheid met Bruine grootoorvleermuis
Hoe onderscheid je een grijze grootoorvleermuis van een bruine? Het meest betrouwbare onderscheid leveren de maten van de schedel en de vorm van de penis. Bij levende dieren die je niet in de hand hebt is het redelijk goed mogelijk het verschil te zien voor ervaren waarnemers, omdat beide dieren toch een geheel ander voorkomen heeft. Wat meteen opvalt is het donkere, bijna zwarte, gezichtsmasker, de vrijwel geheel zwarte tragussen (oorklepjes) en de relatief spitse snuit. Het verschil in kopvorm tussen beide soorten is het verschil in de vorm van de cabine van een gemiddelde Amerikaanse vrachtwagen (de grijze) en een Europese vrachtwagen (de bruine): langgerekt versus compact en stomp. In onderstaande tabel staan de verschillen weergegeven. Bij het determineren op basis van deze kenmerken is voorzichtigheid de beste houding: de verschillen zijn relatief klein en daardoor ligt de mogelijkheid van een foute determinatie op de loer!
Determinatiekenmerken grootoorvleermuizen
Lichaamskenmerk | Grijze grootoorvleermuis | Bruine grootoorvleermuis |
Kop | ||
- huidskleur snuit |
Donker (grijs-roze tot bruin-zwart) |
Licht (vleeskleurig) |
- wrat bij oog |
klein |
groot |
- vorm snuit |
langgerekt, spits |
stomp |
Oren | ||
- tragus (oorklepje) |
grotendeels of geheel donker gepigmenteerd |
niet of nauwelijks donker gepigmenteerd |
Vachtkleur | ||
- rug |
licht- tot donkergrijs |
geelachtig tot roodachtig bruin |
- buik |
witachtig tot witgrijs |
gelig/bruinachtig wit tot geel-beige |
Bruine of gewone grootoorvleermuis
Uiterlijk
Zijn naam zegt het al: de bruine of gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus) is herkenbaar aan zijn grote oren. De oren kunnen 3 tot 4 cm lang zijn en zijn ruim half zo lang als het lichaam. De gewone grootoorvleermuis is een middelgrote vleermuis met zeer brede en relatief lange vleugels met een spanwijdte van 24 tot 28,5 cm. Het gewicht ligt tussen de 4,5 en 12 gram.
De gewone grootoorvleermuis wordt ook wel de bruine grootoorvleermuis genoemd: de rugvacht is geelbruin tot bruin en de buikvacht is grijs- tot geelwit. Buik en rug hebben een donkerbruine ondervacht. De kleur van de snuit is variabel, van roze tot bruin getint. Grootoorvleermuizen hebben vrij grote ogen. De wratjes boven de ogen zijn bij de gewone grootoorvleermuis goed zichtbaar. In winterslaap vouwen grootoorvleermuizen hun oren onder hun vleugels en blijft van het oor alleen het oorklepje (tragus) zichtbaar. De tragus is bijna half zo lang als het oor en is bij de gewone grootoorvleermuis egaal roze/bruin van kleur.
De gewone grootoorvleermuis kan gemakkelijk verward worden met de grijze grootoorvleermuis. Op de pagina over de grijze grootoorvleermuis wordt het verschil verder uitgelegd.
Biotoop en jachtgedrag
De grootoorvleermuis jaagt met een langzame, zeer wendbare vlucht dicht op of door de vegetatie, waar insecten van bladeren of uit de lucht worden gegrepen. Vaak vliegen ze in een langzame, stijgende vlucht verticaal van onderen naar boven langs vegetatie of wanden. Soms blijven ze stil hangen (bidden) in de lucht. De prooien worden dan direct van de vegetatie afgepikt.
Verschillende soorten nachtvlinders kunnen de geluiden horen die vleermuizen maken voor hun echolocatie. Als reactie hierop laten ze zich vallen. Om dit te voorkomen gebruiken grootoorvleermuizen zeer zachte echolocatiegeluiden. Ze ontdekken de prooien niet alleen met hun echolocatie, maar ook met hun ogen en door te luisteren naar het ritselende geluid dat een prooidier maakt. Soms landen ze op de grond om een prooi uit het gras te pakken. Gewone grootoorvleermuizen jagen op beschutte plekken in bos en kleinschalig parkachtig landschap, boven bospaden, in lanen en open plekken, langs bosranden en laag boven (bloeiende) kruidenvegetaties of langs en door de kroon van (bloeiende) bomen. Als wendbare vlieger jagen ze ook veel in gebouwen, bijvoorbeeld op zolders, in schuren en in stallen met vee.
Gewone grootoorvleermuizen vangen diverse relatief grote, vaak dagactieve of niet-vliegende prooien, zoals dagpauwogen, langpootmuggen, spinnen, kevers, schietmoten, vliegen, rupsen, steekmuggen en oorwormen. Grote prooien worden meegenomen naar een hangplaats en daar opgegeten. Deze hangplaatsen kunnen bestaan uit een boomtak of plafondbalk. Dergelijke hangplekken zijn herkenbaar aan de vleermuiskeutels en de afgebeten vlindervleugels die onder de hangplek te vinden zijn.
Gewone grootoorvleermuizen jagen in de directe omgeving van de verblijfplaats tot op een afstand van maximaal 3 km. Ze volgen hagen en houtwallen, maar vooral in bos of kleinschalig landschap vliegen ze gewoon tussen de bomen door. De paartijd loopt van de herfst tot in het voorjaar. In de herfst en het voorjaar worden grootoorvleermuizen waargenomen, die vanaf een hangplaats aan bijvoorbeeld een boomstam, luid roepend de aandacht trekken. In die tijd worden seksueel actieve mannetjes in boomholtes, op zolders en in nest- en vleermuiskasten gevonden.
Verspreiding
De gewone grootoorvleermuis komt verspreid over heel Nederland voor, maar nergens in grote aantallen. De soort is sterk gebonden aan kleinschalig landschap en bosgebieden en is in de open polderlandschappen in West- en Noord-Nederland een zeldzaamheid.
Europese verspreiding
Verblijfplaatsen
De gewone grootoorvleermuis gebruikt zeer uiteenlopende soorten verblijfplaatsen. Ze worden in de zomer aangetroffen op zolders, achter betimmeringen, daklijsten en vensterluiken, in spouwmuren en onder dakpannen, in holten en spleten in bomen en in nest- en vleermuiskasten. Ze vormen meestal groepen van 5 tot 25 dieren, in uitzonderingen tot 80 dieren. Deze gebruiken in kleine groepjes verspreid een groot aantal verblijfplaatsen naast elkaar. Ze verhuizen vaak.
Als winterverblijf worden vooral ondergrondse ruimten gebruikt, zoals grotten, kalksteengroeven, oude steenfabrieken, bunkers, forten, vestingwerken, ijskelders en (kasteel)kelders. Overwinterende gewone grootoorvleermuizen zijn echter ook op zolders en in kerktorens, en een enkele keer in boomholtes gevonden. De winterslaapperiode duurt van oktober/november tot maart/april. Het zijn echter geen stabiele slapers. Vooral grootoorvleermuizen die in winterverblijven met wisselende temperaturen overwinteren, worden, ook bij koud weer, regelmatig wakker. Ze jagen dan bijvoorbeeld op zolders op de daar overwinterende vlinders.
De gewone grootoorvleermuis geldt als standvleermuis. Meestal overwinteren ze in de onmiddellijke nabijheid van hun zomerverblijfplaatsen. De maximale afstand waarover verplaatsingen van geringde dieren zijn geregistreerd is circa 50 km.
Geluid
Zachte, korte FM-pulsen van 80-18 kHz. Pulsduur 1-2 ms. Reikwijdte tot 5 m. In open gebieden FM-qcf pulsen van 60-12 kHz, die tussen 25 en 12 kHz overgaan in een kort qcf-deel. Reikwijdte 20-25 m. Pulsreeks 50 ms (ca 20 pulsen/sec). Grootoorvleermuizen 'fluisteren' tijdens de jacht en 'bidden' en circelenrond bladeren en twijgern. Daarbij stoten ze ook luide 'knallen' van 42-12 kHz uit met een pulsduur van 7 ms. Pulsreeks 180-200 ms (ca 5,4 pulsen/sec.).
Bron: IKL
Bewerking: Erik Korsten
Ruige dwergvleermuis
Uiterlijk
De ruige dwergvleermuis (Pipistrelllus nathusii) is een vrij kleine vleermuis, met een gewicht van 6 - 15,5 gr en een spanwijdte van 23 tot 25 cm. De ruige dwergvleermuis lijkt sterk op de gewone dwergvleermuis.
Biotoop en jachtgedrag
Ruige dwergvleermuizen jagen in vooral half open bosrijk landschap. Ze jagen in een relatief snelle rechtlijnige vlucht in lange banen, op 2 tot 5 m hoogte, op enige afstand van de vegetatie. Vaak jagen ruige dwergvleermuizen langs bosranden, door lanen, boven open plekken in bos en langs houtwallen. Waterpartijen en beschutte oevers in voedselrijke gebieden vormen een belangrijk aspect van het biotoop. Ze jagen ook graag bij straatlantaarns, maar bebouwing en open gebied zijn minder in trek. Ze vangen insecten uit de lucht. Voor zover bekend zijn vooral dansmuggen van belang.
Verspreiding
Kraamkolonies zijn in Nederland alleen in Noord-Holland gevonden.
Europese verspreiding
Verblijfplaatsen
Uit het buitenland zijn verblijfplaatsen vooral aangetroffen in spleten en gaten in bomen, in nest- en vleermuiskasten, in gebouwen achter betimmeringen, achter daklijsten, onder dakbedekking en op zolders. Twee Nederlandse kolonies bewoonden spouwmuren. Vele solitaire mannetjes of kleine groepen zijn gevonden in spleten en gaten in bomen, achter loshangend schors en in kasten.
(Kraam)kolonies variëren van vijftig tot honderdvijftig dieren. Ze gebruiken meerdere verblijfplaatsen en verhuizen relatief vaak. Ze jagen tot op 5 á 10 km van de verblijfplaats. Vliegroutes volgen zoveel mogelijk lijnvormige structuren.
Roepende territoriale mannetjes en paarverblijven zijn gevonden in nest- en vleermuiskasten, in boomholtes en achter daklijsten en betimmeringen. Vaak liggen er veel paarplaatsen of –territoria in een klein gebied bijeen. Oude gatenrijke loofbossen in de buurt van waterpartijen kunnen tot echte ruige dwergvleermuis-paargebieden worden, waar haast in elke boom een mannetje zit te roepen.
Als winterverblijf zijn gebouwen (spouwmuur, dakpannen, betimmering), houtstapels, maar ook boomholtes en nest- en vleermuiskasten bekend. Het zijn, in ieder geval in de relatief milde Nederlandse winters, geen stabiele slapers. Ze zijn relatief vaak wakker en kiezen temperatuurgevoelige winterslaapplaatsen. Bij vorst zoeken ze dan vaak verwarmde huizen op.
Migratie
Uit ringonderzoek is gebleken dat ruige dwergvleermuizen een sterke seizoenstrek kennen en daarbij grote afstanden afleggen. Vanaf augustus/september trekken vooral de dieren uit Midden- en Oost-Europa in Zuid-Westelijke richting om onder andere in Nederland te overwinteren. Ze leggen daarbij afstanden tot 2000 km af! Tijdens de trek in het najaar vormen de vrouwtjes paargroepjes van 2 tot 10 dieren in de verblijfplaatsen van territoriale mannetjes die zij op hun route passeren. Mannetjes hebben in het najaar een verblijfplaats die ze fel verdedigen tegen andere mannetjes (zie ook ref: Haarsma en Boshamer_hoe trouw zijn ruige dwergvleermuis aan hun kast). Vanuit hun verblijfplaats laten ze dan 's avonds en 's nachts een werfroep horen waarmee ze vrouwtjes naar hun verblijfplaats lokken. In het voorjaar trekken de vrouwtjes weer terug naar Midden- en Oost-Europa om daar kraamkolonies te vormen en de jongen groot te brengen.
Geluid
Ruige dwergvleermuis:
Gewone en ruige dwergvleermuis door elkaar: